‘Hoe krijgt die fucking klootzak het uit zijn pen? Wat een ongelooflijke lul! Werkelijk niks heeft hij ervan begrepen!’
Met groot misbaar gooide Gerben zijn telefoon van zich af. Hij zou vandaag niets meer lezen. Morgen ook niet. Nooit meer zou hij een recensie lezen van iets dat hij had geschreven en waar hij zoveel uren op had zitten zwoegen. Waar hij als een aap in een pak voor had moeten stilzitten zodat de fotograaf een ‘leuk plaatje’ voor de achterkant kon schieten. En dan die godvergeten weken pingpongen met die slavendrijvende redacteur. Die mierenneukende gek die zijn eigen mislukte schrijversambities nu omgekeerd op Gerben projecteerde. Die dacht dat omdat Gerben, anders dan hijzelf, het talent had hij ook over de discipline van een orca in Sea World moest beschikken. Gerben had meer dan twee jaar van zijn leven aan deze fucking roman gegeven. Het boek dat hij inmiddels was gaan haten, maar dat betekende niet dat zo’n lul van een recensent het mocht afserveren met een paar lukraak gekozen bijvoeglijke naamwoorden, het met een hoopje bijwoorden van twee sterren kon voorzien. Twéé! Die hond had alleen maar ingezoomd op het mogelijke autobiografische karakter van zijn meesterwerk en had de boodschap ervan totaal gemist. Die …Die…nou ja, die lul, die lul had waarschijnlijk het boek niet eens uitgelezen. Zo ging dat tegenwoordig. Iedereen had tegenwoordig een mening zonder kennis van zaken te hebben. Zonder zich voor te bereiden, in te lezen. Onderzoek te doen. En deze überlul kreeg er nog voor betaald ook. En dan die obsessie met het ‘persoonlijke element’. Zo had die debiel het genoemd, hè. Het ‘persoonlijke element’ van de roman van Gerben Duinker. Die was volgens deze volgevreten nietsnut niet voldoende uitgewerkt. Waarom nam die ijdele pauw aan dat er iets van een persoonlijk element in het boek zat? Alleen omdat de hoofdperoon ook Gerben heette? Zo kortzichtig allemaal. En wat stond er nou helemaal in die zogenaamde recensie die waarschijnlijk in tien minuten was ingetikt en waarvoor die lul ook nog betaald kreeg? Een berg woorden, een brij nietszeggende poep en dan het werk afserveren met een onvoldoende.
‘Joh, laat het toch. Wees blij DAT je überhaupt bent gerecenseerd. Met 2 sterren denken de lezers dat ze het wel moeten lezen om erachter te komen waarom Onno het zo slecht vond. Niemand neemt die gast serieus.’
Dit was de eerste reactie op de rant die hij net op Facebook had geplaatst over de tweesterrenbagger van de mislukte recensent. Gerben kon de verdere reacties op zijn frustratiepost al uittekenen. Dat zo’n recensie niks voorstelde. Dat hij zijn energie beter kon steken in schrijven in plaats van fulmineren. Dat hij zich niet in zijn kaarten moest laten kijken. Blablabla. Wat was er mis met boosheid godverdomme? Waarom moest een mens altijd maar positief en gezellig zijn? Hij was blij dat hij geen vrouw was. Van vrouwen werd altijd verwacht dat ze niet tegen de stroom inzwommen. Dat ze altijd maar gezellig meededen. Niet afweken van de norm, die heel wat strakker lag dan voor mannen. Althans, dat had zijn vriendin hem verteld. Zij was eigenlijk altijd negatief en boos en daarom brak ze niet door in de literaire wereld, zei ze. Nou, hij was nu ook negatief en boos en dat was de schuld van deze Onno. Die kon de tering krijgen.
Gerben was helemaal klaar met schrijven.
Hij vertikte het. Hij zou nooit meer een boek publiceren. Het was paarlen voor de zwijnen en dat was het. Hij keek naar de klok. Kon hij om 9.00 uur s ochtends al de fles whisky uit de kast trekken? Ja, natuurlijk kon hij dat. Hij was een schrijver die nooit meer schreef en dat verdiende een godverdomde borrel. Hij moest zwelgen in zijn ondergang. Hij schonk zijn glas vol en toostte naar de fles. ‘Op jou, Onno, dat je maar een nare ontsteking aan je prostaat mag oplopen!’