Ik werd wakker met spierpijn over mijn hele lijf. Vooral mijn handen en nek deden pijn. Aangezien ik niet had gesport de dag ervoor vermoedde ik dat ik erg actief was geweest in de nachtelijke uren. Vuisten ballen. Schouders en nek aanspannen – en iets minder ontspannen. Mijn tanden deden pijn. Alsof ik uren als een koe had liggen herkauwen. Ik besloot het niet te negeren, zoals ik tot niet zo lang geleden wel zou hebben gedaan en dacht aan gisteren. Aan wat ik had gedaan. Wat deze spanning in mijn lijf had veroorzaakt.
Ik had met de toneellokalo’s voor het eerst het script doorgelezen. Meer dan dat: ik had moeten opstaan en voor de groep mijn tekst voorgedragen. Tien mensen, meer waren het niet, maar wie mij echt kent, niet alleen de stoere buitenkant, weet dat die vier meter lopen voor mij gevoelsmatig gelijk staan aan mijlen. Buiten mijn comfortzone, welteverstaan. Als je mij kent weet je dat die paar regels alleen voor die groep voelden alsof ik voor alle inwoners op de planeet aarde aan het voordragen was.
Het had op het moment dat ik de stappen zette en de woorden uitsprak niet echt ingewikkeld geleken. Ik was niet gaan zweten. Mijn ademhaling was redelijk rustig gebleven. Toch wist ik dat dit een van die momenten was waarom ik nu met toneelspelen was begonnen: om te kijken of ik het kon. Aandurfde. Uit mijn comfortzone komen, een buffer tusseen mij en de wereld, een zone die eerder een fort met een slotgracht en palissaden bleek te zijn geweest. Ik wist dat ik niet van de ene op de andere dag van een rapunzel in een sociale vlinder zou veranderen, als die transformatie ooit al zou komen. Ik had uit het torenkamertje weten te geraken, dat was de eerste en waarschijnlijk grootste stap geweest die ik ooit heb gemaakt. Het begin én het halve werk. Vergeleken met die stap waren die vier meters een peulenschil.
In theorie, althans. In de praktijk was ik nog steeds best zelfbewust geweest, ondanks het feit dat ik kalm was gebleven en niet de oude vertrouwde duik in mezelf had genomen: op een zee van dissociatie de tocht uitzitten. Ik had het gedaan en ik was niet doodgegaan! Ik had voor een groep gestaan, alleen!, en was niet afgestorven, verbrand, gesmolten, onder de blikken van de anderen. Ik was me heel even bewust geweest van mijn lijf, dat andere mensen nu naar me zaten te kijken, maar het was oké. En toen werd ik de volgende ochtend wakker met spierpijn. De praktijk van het uit de kasteeltoren komen is weerbarstig. Ik kan niet voorbij de horizon kijken. Er is alleen deze hobbelige weg. Maar ik sta met twee voeten op de grond. Ik ben niet meer gevangen in een toren.