Betoogbazelaar

Allemachtig, wat kunnen sommige mensen zeveren. Ze zeuren maar door, oeverloos oreren, monologiseren de aanwezige slachtoffers in een hoekje, met hun rug tegen de muur zodat ze, vastgeluld, nog eens eindeloos al die piemelkoek moeten aanhoren. Heb medelijden met de slachtoffers van woordgeweldenaars, van parlevinkige praatjesmakers die hun kleine, hongerige ego proberen te voeden met hun constante beslaglegging op andermans tijd, empathie en fatsoen. Als perpetuum mobile rupsjes-nooit-genoeg zijn ze, ze gaan maar door en door, weten van geen ophouden, hun hele raison d’etre lijkt te bestaan uit de drang dat broze binnenkantje koest te houden. Alsmaar bezig met stillen en lessen, het is een dagtaak en dat is het. Je hoeft er zo goed als niks voor te doen, dat scheelt, ze praten toch wel. Af en toe een knik of een eenlettergrepige kreet volstaat, ach, wat zeg ik, zelfs gesloten ogen en lippen nodigen de mens die lijdt aan taalflatulentie uit om door te gaan. Ja, daar gaat de taalterrorist weer, onzichtbaar geweld rolt uit zijn mond, misschien niet dodelijk, niet gelijk, maar zoals dat gaat met winderigheid en zo ook met woordwinderigheid: in een afgesloten ruimte, gedurende langere periode blootgesteld, kan een mens het loodje leggen, bedolven onder een lawine van loslippigheid en zoals men weet: een woord van de letterleuteraar komt nooit alleen, voor je het weet ben je klemgezet door zo’n opgeblazen zwetsfetisjist. Dus pas op, ken de signalen van het dreigende gevaar van de praatzieke betoogbazelaar.