Schrijfster Bronja Prazdny: ‘Weemoed, geen heimwee’
Marjolijn de Cocq
Bronja Prazdny (1971) werd in Groningen geboren als dochter van twee Tsjechische vluchtelingen die elkaar in 1969 in Nederland vonden. In Verloren taal reconstrueert ze haar familiegeschiedenis. ,,Zwart was de kleur van het Jodendom. Voor mijn moeder, en dus voor mij.”
Jarenlang, schrijft Bronja Prazdny in haar vorige week verschenen boek Verloren taal, heeft ze haar afkomst gewoon geaccepteerd. Geen familie in de buurt, elke generatie leek uit een ander land te komen en een andere moedertaal te hebben. ‘Zo zijn wij gewoon’, was thuis het motto. Toch drong zich steeds sterker de vraag op: wie zijn ‘wij’ dan? ,,Ik heb me altijd anders gevoeld. In mijn jeugd, en ook nu nog.”
Ze besloot haar moeder te betrekken in de zoektocht naar de wortels van hun over de wereld verspreide familie. Haar ‘verloren taal’, het Tsjechisch van haar jongste jaren, hervond ze niet. Maar door de naspeuringen in de Tsjechische archieven in Londen, de Verenigde Staten en Israël voelt ze wel veel meer empathie, zegt Prazdny. ,,Ik heb meer begrip gekregen voor de keuzes en acties van mijn familie. Mijn moeder heeft het boek net gelezen en mailde me dat heel veel dierbare doden dichterbij zijn gekomen. Dierbare doden die ik nu ook, of nog beter heb leren kennen. Het heeft rust gebracht. Dat betekent niet dat ik met alle nog levende familie een hechtere band heb gekregen. Mijn halfzusje en ik zijn nog steeds van elkaar afgesneden. Voor mij voelt het niet als familie. Het ís er gewoon niet.”
U begint uw boek met een citaat van de schrijfster Carson McCullers over heimwee: ‘We are homesick most for the places we have never known.’ Had u heimwee naar het land van uw ouders?
,,Heimwee kan het niet zijn, want er is geen ‘Heim’; het land bestaat niet. Tsjecho-Slowakije bestaat niet meer. Wat je wel voelt door het boek heen, is mijn weemoed.”
Weemoed dan, naar Tsjecho-Slowakije. Of zoals u schrijft: ‘Het godvergeten mythische thuisland. Mijn fucking Avalon.’
,,En dan heb ik nog heel veel vloek-woorden weggehaald. Wat ik met me meedraag, is dat weemoedige gevoel. Een soort zelfverzonnen, geënsceneerd thuislandgevoel. De vraag waaruit dat dan bestaat, was het idee achter die zoektocht. Het heeft verschillende pijlers; mijn vader en moeder die hiernaartoe kwamen, hun scheiding, de taal die ik ben verloren. Plus, via mijn moeder, dat stukje Jodendom. Het afgesneden zijn en niet meer bestaan van dat thuisland dat ik toch met me meedraag.” Lacht, relativeert: ,,Maar als het hierop aankomt, ben ik ook wel een beetje een melancholische draak, hoor.”
Vanaf uw derde heeft u nooit meer Tsjechisch willen spreken. En daarover voelde u later bittere frustratie; de taal kwijt zijn en kennelijk ook niet meer kunnen terughalen. U onderging zelfs hypnose en traumatherapie.
,,Ik dacht altijd dat ik uit wraak over de scheiding geen Tsjechisch meer had willen spreken. Ik was zo boos dat mijn vader wegging. Maar tijdens die therapie ontdekte ik nog een tweede filter: er kwam uit naar voren dat ik vond dat we alleen nog maar Nederlands moesten spreken, omdat dat beter was voor mijn moeder. Het jasje was te klein geworden, we moesten vooruit. Dat was echt weird, een openbaring. Ik vind het een enorm bijzondere keuze voor een driejarig kind, maar ik denk dat het wel zo was: hop, door. En mijn moeder heeft daar gehoor aan gegeven. Zij is volledig geïntegreerd, dat is de keuze die ze heeft gemaakt. Ze heeft zich hier in deze wereld gestort, al heeft het lang geduurd voordat het vanbinnen ook zo voelde.”
Lang heeft u uw afkomst geaccepteerd. Waneer kwam de omslag, de behoefte aan die zoektocht?
,,Het mooiste zou zijn als ik kon zeggen: mijn zoektocht begon toen en toen. Maar het was eerst meer een odyssee in mijn hoofd. Ik vraag me altijd heel veel af. Ik ben niet voor niets journalist geworden. En het bevragen van je identiteit is iets heel universeels: wie ben ik, waar kom ik vandaan? Toen mijn jongste zoon naar de crèche ging, dacht ik: wat ga ik dan nu doen? En dit, deze geschiedenis, het wàs er al. Toen besloot ik echt research te gaan doen en mijn moeder te interviewen. Elke woensdag, een jaar lang, hebben we gesprekken gevoerd. En halverwege zijn we ook letterlijk de reizen gaan maken. In Praag door de archieven spitten, we waren kapót. Maar het was tegelijkertijd zo verrijkend.”
U schrijft over angst, een hardnekkig trekje in uw familie waarvan u, als niet-vluchteling, óók last hebt.
,,Ik denk dat het hoort bij die derde generatie. Wij hebben de oorlog niet meegekregen, maar er wordt toch iets aan ons doorgegeven. Ik heb altijd het gevoel dat ik een geladen geweer achter slot en grendel in mijn gangkast moet hebben staan. Mijn Joodse achtergrond is onderdeel van dat anders-zijn. Het is niet eens de religie, zo ben ik niet opgevoed, want er is nooit iets mee gedaan. Maar het ís er. Iets zwarts, de associatie met de Holocaust, de Shoah. De geknaktheid. Zwart was de kleur van het Jodendom, voor mijn moeder en dus voor mij. Mijn man heeft dezelfde achtergrond. Voor ons is het Jodendom als de donkere nacht. En al wordt het minder donker, we zijn nog niet bij het licht. Ik denk dat het voor onze kinderen ook weer lichter zal worden. Al is de wens misschien vader van de gedachte. De terreurdaden van nu kan ik niet helemaal bij ze weghouden, mijn jongste kwam met de vraag of ze hem nu ook kwamen doodmaken.”
Bronja Prazdny: Verloren taal een zoektocht naar mijn familie, uitgeverij Nieuw Amsterdam, €17,99.
Dagblad van het Noorden, 13 januari 2016.