Supertalent

 

 

 

 

‘Mama, ben jij ergens heel goed in? Meester zegt dat we allemaal een supertalent hebben, maar soms moet je wel even nadenken over wat dat dan is..’

Mijn zoon. Gisteravond. Het is nu de volgende ochtend en ik kan in ieder geval met grote zekerheid zeggen dat huishoudelijk werk niet een van mijn supertalenten is. Elke week heb ik een volledige werkdag, meestal de woensdag, deze week de donderdag. Vandaag. Alle andere dagen haal ik om twee uur het zelfgefröbelde schorriemorrie van school en komt er van werken niks meer. Van huishouden ook niet, overigens, al neem ik me vaak voor nu dan toch eindelijk die paar uren tussen kinderen halen en eten koken nuttig te besteden. Met stofzuigen. Stoffen. Bedden verschonen en allemaal andere kolereklusjes waar de honden geen brood van lusten en die niemand dan ook vrijwillig doet hier in huis. We doen dat in het weekend en alleen onder dwang. Boodschappen doen en naar de bibliotheek gaan lukt me doorgaans nog wel, maar godallemachtig ook dat gaat niet vanzelf.

Bon. Die hele werkdag besteed ik dus met oa werken en heel veel dingen die niks met schrijven te maken hebben, ook al zeg ik werkelijk elke week tegen mezelf dat deze ene heilige dag alleen voor schrijfgerelateerde activiteiten is. Ik begin de collega-schrijvers die vanuit hipstercafes of obscure schrijfcontainers achter een academisch ziekenhuis hun werkzaamheden doen steeds beter te snappen. Deze hemel-op-aardedag begon vanochtend met de kinderbende de deur uitwerken. Hierna liep ik de trap op en dacht na over wat ik vandaag wilde doen. Een boek over onze binnenlandse veiligheidsdienst uitlezen en…bovenaan de trap stond de uitpuilende wasmand onzedelijk naar me te lonken. ‘Kijk niet zo, vieze stinkerd,’ zei ik en deed een halfhartige poging hem te negeren, wat niet lukte. Het was net of het kreng me via telepathie probeerde te overreden hem op te tillen en naar de wasmachine beneden te brengen. En dan daar er nog iets onduidelijks mee doen. ‘Nee!’ zei ik ferm. ‘Nee, jij zoekt maar een ander lustobject. Ik ga je niet optillen en je ingewanden eruit pellen. Vorige keer dat ik je aanraakte bleef ik plakken aan een sok die helemaal stijf van…iets stond. Ik doe het niet, hoor je me?’

Ik pakte dus de wasmand op om hem mee naar beneden te nemen. In pyjama, want de wasmand vond dat hij voorrang had. Ik had eens in een film gezien hoe een huisvrouw met gestreken rood schort om zo’n mand op haar heupen zette en dan met een arm overlangs de boel klem zette. Dat leek me fantastisch om te kunnen, net als de weekboodschappen van de appie op de je hoofd naar huis dragen. Afijn, de mand op mijn heup en daar ging ik. Na drie treden hield ik hem niet meer en de tyfusmand lazerde naar beneden. De kat die onderaan de trap lag maakte een rare sprong. Ik denk dat ik wat vloekte, maar zeker weten doe ik dat niet meer.

Nadat ik alle vieze was in de wasmand had gestopt (straks moest ik wéér die gore troep aanraken!) en in de bijkeuken had geparkeerd, viel mijn oog op aangekoekt wit spoor dat van de keuken naar de woonkamer liep. Ik schudde mijn hoofd en zuchtte. Keek naar de bijna afgekoelde koffie op het aanrecht en trok de la met schoonmaakmiddelen open. Dweilen; hoe werkt zoiets? Niemand gelooft me als ik zeg dat ik nooit dweil, maar het is de waarheid. Ik vond schoonmaakazijn. Zou dat goed zijn om die schilferige smurrie weg te krijgen? Ik volgde het spoor terwijl ik kwistig met de fles sproeide, nam een kleine detour langs de wc om die dan ook maar eens schoon te maken nu ik toch bezig was. Ik moest hoesten. Nog eens. Vlekken voor mijn ogen, kortademig. Een astma-aanval? Waarom? Terwijl ik daarover nadacht spoot ik de wcpot onder met de azijn. ‘Shit zeg, dit stinkt wel!’ dacht ik en toen viel pas het kwartje. Hijgend en benauwd zette ik de fles weg en maakte snel alles schoon.

Met de sterretjes nog voor de ogen dronk ik de inmiddels koude koffie. Ik zag dat de eettafel van alle kanten bezaaid lag met eetresten. Erop, maar vooral eronder was het een waar voedselslachtveld. Als ik goed keek kon ik het spoor tot drie dagen terug volgen. Ik pakte de kruimeldief, maar iemand had hem niet goed op de oplader gezet dus hij produceerde het geluid van een man met longemfyseem in de winter van zijn leven. ‘Fuck it,’ dacht ik, ‘jij zuigt al die kruimels maar gewoon op, ik ben ook benauwd, hoor je me wel?’ Hij luisterde, maar nam zijn tijd. Een kwartier later waren alle etensresten weg (stoffer en blik! Waarom had ik die niet gepakt!) en zat ik op mijn knieën, in mijn snoopypyjama met zwarte vegen, mijn schrijverschap te overdenken. Ik had nog een lange weg te gaan, maar als ik dan toch een supertalent moest noemen zou ik die kiezen. Schrijver. Iets anders kon ik niet verzinnen.