Bronja’s ijspaleis -en hoe het smolt

(Leven na trauma)

Van de psycholoog wist ik dat traumatherapie de deur openzet naar verwerking. Dat dat proces pas op gang komt als je je traumamonsters in de bek hebt gekeken en ze hebt leren temmen. Maar dat het daarmee nog niet klaar was, dat er na de traumatherapie en de verwerking nog een lange weg te gaan was, dát wist ik niet.

Barrière

Ik heb jarenlang als een soort Elsa in mijn ijspaleis opgesloten gezeten, al maak ik nu pas die vergelijking en sprak ik tijdens de loodzware sessies vooral over mijn tijd als mol onder de grond. Waar het op neerkomt is dat ik behoorlijk afgesneden heb geleefd van anderen. Het was alsof dat ijs waarin ik opgesloten zat wel uitzicht bood op de buitenwereld, ik kon zien en horen, zelfs meedoen, maar altijd met een handicap, een achterstand. De dingen kwamen met vertraging binnen, de fijne nuances van de wereld daarbuiten ontgingen me. Hoe de mensen met elkaar omgingen, hoe je vriendschappen kon opbouwen (en behouden vooral), hoe je lief kon hebben (en liefde kon behouden, inderdaad).

Het ijs was een barrière tussen mij en de wereld, het belette mij tevens om vol te leven. Er was altijd die afstand, die rem, het gebrek aan durf en overgave. Het afgesneden zijn van anderen en het bang zijn om echt contact te maken, zorgde ervoor dat ik mij angstig, achterdochtig en vooral eenzaam voelde. Ik kon niet alleen niet bij de mensen komen, zij konden mij óók niet bereiken. Niet echt. Ik heb zo vaak met mijn armen uitgestoken gestaan, zo van: hallo hier moet je zijn, ik ben hier, zie mij, maar dat was helaas vooral intern, ik heb zo hevig verlangd naar wederkerigheid, maar al was die er geweest, ik had haar waarschijnlijk niet zo ervaren of zelfs niet herkend zoals ik zou willen, daar had het ijs ongetwijfeld voor gezorgd.

Er niet echt zijn

IJs is een magistraal verdedigings-mechanisme, mensen, een puike overlevingsstrategie die me ooit bijzonder goed van pas kwam. Geloof me als ik zeg dat ‘er niet echt zijn’ in bepaalde omstandigheden gunstig is, ik denk niet dat ik hoef uit te spellen wanneer en in welke omstandigheden afsluiten je vriend kan zijn. Met het verstrijken der jaren zijn die overlevingsvaardigheden echter zo overheersend geworden dat ze een normaal leven in de weg stonden, me beletten om vrij en vooral vrijuit te leven.

Het ijs sneed me niet alleen af van contact met anderen, het sneed me ook af van mijn wensen, mijn verlangens, mijn dromen, omdat ik het lef en de durf om mezelf te tonen aan de wereld ontbeerde. Je kunt moeilijk ruimte innemen als je ondergronds leeft. De gevoelde noodzaak om niet op te vallen bleek meestal groter dan mijn behoefte mezelf en en mijn talenten te ontwikkelen en ermee op de voorgrond te treden.

Als je in ijs zit opgesloten, kun je schreeuwen wat je wil, maar nooit zal iemand je noodkreten echt kunnen beantwoorden. Je bent er wel maar niet echt, niet helemaal. Als iets of iemand te dichtbij kwam, het te veel of te overweldigend werd, wat al snel zo was, dan was er altijd het ijs dat mij beschermde tegen te veel pijn, ongemak, verdriet, noem maar op. Ik verdween dan een beetje, was er niet echt. Als een echo van het orgineel, als een negatief en dat de oorspronkelijke versie dan veilig zit opgeborgen in haar kristalheldere gevangenis met uitzicht op het leven zonder dat ze er aan mee kan doen zoals ze het liefst van alles zou willen.

Als je in ijs woont bescherm je jezelf aan de ene kant te goed, omdat je jezelf niet blootstelt aan het leven, je leeft immers als een kluizenaar, een ijsprinses. Aan de andere kant bescherm je jezelf juist niet goed genoeg. Je wil zó graag contact met anderen, weg uit het verstikkende ijs, maar door je afgesloten leven mis je sociale antennes, voelsprieten, dat het meer dan eens gebeurt dat je signalen mist, rode vlaggen negeert of over het hoofd ziet. Je bent zo blij dat iemand je ziet, dat er contact mogelijk is, dat je je grenzen onvoldoende bewaakt. Je stort je kortom te snel in zaken waar een beetje voorzichtigheid je had kunnen beschermen. Je neemt wellicht met te weinig genoegen, je bent misschien niet kritisch genoeg. Het is wat lastig uit te leggen, maar, ja, inderdaad, dat het ergens fout moest gaan is duidelijk en uiteindelijk ging het dat natuurlijk ook. Goddank deed het dat, anders zat ik nog opgesloten in dat rotpaleis.

Tranen om wat nooit was geweest

Toen ik klaar was met het temmen van mijn traumamonsters -soms kon ik ze onschadelijk maken en soms bleken ze te groot om te neutraliseren en heb ik soort van vrede met ze gesloten, onderkend dat ze er waren zeg maar- nam ik afscheid van de psycholoog. Het verwerken kon beginnen, al lopen de dingen natuurlijk niet zo lineair als ik ze hier opschrijf. In werkelijkheid was ik al tijdens de laatste fase van de traumatherapie met verwerken begonnen. Waar het op neerkwam is dat ik het verdriet van dertig jaar in ijs verpakt te hebben gezeten begon te voelen. Ik voelde wat ik allemaal niet had meegemaakt en niet had gezien en niet had gedaan. Wat ik had gemist. Nu was ik oud van buiten en nog steeds soort van jong en onervaren van binnen, heb ik meer dan eens dramatisch gedacht. De tijd was voortgedenderd, maar de ervaring en de verdieping waren achtergebleven nadat ik al die jaren geleden in die tijdijscapsule terecht was gekomen. Zoveel tranen om wat ooit was en wat nooit was geweest heb ik gelaten. Tranen om mensen die ik was tegengekomen maar niet bij me heb weten te houden, van me heb weggeduwd, nooit heb gezien. Tranen om onvermogen. Gestolde rouw die eindelijk zijn weg naar buiten wist te vinden. Rauwe pijn die me soms aan vloog. Al die gemiste kansen. Al die opgekropte frustratie. Al die niet-geleefde jaren. Och, mensen, al die tranen die ik nooit heb kunnen laten, maar nu in overvloed liet.

En toen, langzaam maar gestaag, droogden die tranen ook weer. Ik voelde het verdriet van het gemis nog steeds, maar het stond niet meer op de voorgrond. Het ijs was gesmolten, dat had ik zelf gedaan, geen eenvoudige opgave, maar ik had de klus weten te klaren. Ik had eindelijk kunnen rouwen om mijn overleden vader, om het meisje dat veel te jong uit huis was gezet, om de verwaarlozing en de onveiligheid in mijn jeugd. Ik had angst en woede in de ogen gekeken en verder kunnen gaan zonder dat mijn verleden als een ijsrugzak mijn tred bepaalde. Ik was vrij. Ik was eindelijk vrij! Wereld, leven: ik was er helemaal klaar voor!

Verbinding

Maar ik had buiten de waard gerekend, want dertig jaar lang afgesloten zijn betekent ook dertig jaar lang zonder écht wezenlijk menselijk contact. Verbinding, hoe doe je dat, vroeg ik mij vertwijfeld af. Ik was een de facto kluizenaar geworden, omdat het voor mij al die jaren nou eenmaal makkelijker was geweest zónder mensen dan mét. Als je constant getriggerd wordt door anderen, bang bent om op te vallen of gekwetst te worden of teleur te stellen of teleurgesteld te raken, dan is die keuze om jezelf afzijdig te houden blijkbaar snel gemaakt. Maar het was me gelukt om voorbij de schaamte, de pijn, de verlammende angst iets fout te doen of te zeggen of om op te vallen, gekomen, voorbij de wrok van er niet bijhoren en niet gezien worden. Nu was het tijd om in het licht te stappen en mijn plaats in de wereld in te nemen, hoe moeilijk kon dat verdomme zijn?

Best moeilijk, kwam ik achter. Als je niet met anderen verbindt verlies je namelijk stukje bij beetje je sociale vaardigheden. Dat is wat isolatie met je doet. Je wordt wat raar als je lang afgesneden van anderen leeft, sociaal en emotioneel onhandig, je antennes staan niet helemaal goed afgesteld. De ongeschreven regels en groepsdynamieken voelen soms buitenaards aan. Misschien zeg je soms te veel in een groep, of je zegt niets. Of je zegt of doet iets wat niet helemaal goed valt, omdat je lang niet bent blootgesteld aan mensen om je heen. Je bent wat roestig, je leest de kamer niet zo goed, om het in fraai Nederlands te zeggen. Je verbindinggsspier, door jarenlang kluizenaarschap behoorlijk geatrofieerd, is nog niet voldoende getraind.

Of je gaat een toneelcursus volgen zoals ik en merkt dat de anderen schijnbaar zonder overleg allemaal de kantine induiken na de lessen en jij als enige op je fiets stapt om naar huis te gaan. Eerst vind je er niks van maar gaandeweg valt het je op. Waarom ben jij de enige die weggaat? Je wilde méédoen en wéér sta je aan de buitenkant. Je dacht dat het verbinden met anderen het toneelspelen was, maar blijkbaar zijn er krachten aan het werk waar jij geen weet van hebt en is er meer aan de hand. Gaan mensen die samen een paar uur zweten op improvisatie samen iets drinken na afloop. Was je vergeten dat het zo werkte of wist je het niet eens? Dat niet meedoen met de derde helft van jou, dat ligt niet aan de anderen, dat doe je blijkbaar helemaal zelf, zonder het door te hebben sluit je jezelf wéér af. Als dan na een paar keer een groepsgenoot vraagt of je ook eens iets mee komt drinken weet je het zéker: de fijne nuances van de groepdynamiek, het meedoen, heb je nog niet onder de knie en die realisatie komt onverwacht hard binnen, doet pijn.

En dat is niet erg. Voor alles is een tijd. Ook voor mijn weg terug naar mensen, naar verbinding. Er is nog werk aan de winkel, maar er is geen haast nu ik de eerste stap heb gezet. Ik heb genoeg vertrouwen in mezelf dat het goed komt.

Maar lastig is het wel.

© 2023 Bronja Prazdny