Dennis de Sjenker

Niet meer met je dunschiller over straat, vriend, maat, het is binnenkort verboden. Ook je slagersmes mag je thuis laten, de burgemeester zegt: het mag niet meer, het is genoeg, straks zijn alle dealers, gebruikers, drillers, dood, en hoezeer we die allemaal haten, dood doet ook zo’n zeer.

Daar sta je dan, tegenover je gezworen vijand, Dennis van hierachter, waar je vroeger knikkers van nakte en wiens vader je daarna schudde als een pruimenboom.

Jij en Dennis, aartsrivalen, tegenover elkaar, je voelt nog steeds die oude haat, daar komt hij op je af met een of ander apparaat uit de keuken van zijn moeder,

als in een droom beweeg je, je bent te laat, veel te sloom, opzij, denkt: dit is niet goed, er is niks goed aan een verbod op messen want hoe moet ik moet ik nu mijn mannetje staan?

Hoe moet Dennis de Sjenker nu gaan heten, Dennis die zijn knikkers mist, die loser komt zich wreken met een staafmixer, is dat wat dat ding is? En jij, jij hebt de cactus uit de bijkeuken van je vader gejat, je moest toch iets, maakt niet uit wat, iets om je tegen het onbekende te beschermen, tegen de haat van die oude sjenker.

Daar staan jullie, jij en Dennis, dat verdomde stuk vulles met niks anders dan een mixer en een fokking kamerplant tussen jullie in.