Ik ben met mijn vierde boek bezig. Zesde, als je de twee die ik voor het Tropeninstituut schreef meetelt, maar dat doe ik meestal niet dus daarom vierde. Goddank heb ik nog een flink stuk schrijven voor de boeg want na drie boeken weet ik een beetje hoe het (kan) gaan -de spanning en stress, het verdriet en het ongemak, de enorme twijfel en de misselijkmakende onzekerheid die gepaard gaan met het zoeken naar een uitgever. Het leuren met iets waar ik twee jaar en bij boek twee zelfs vier jaar, op heb zitten zwoegen. En dan vooral: elke keer de afwijzing, vaak na maanden wachten, en minstens zo vaak: geen enkele respons. Vooral die laatste heeft mij vaak laten voelen alsof ik van een klif wilde springen. (U mag daarover uw mening en oordeel hebben, dat staat u vrij, ik ben enkel eerlijk.) Om radeloos van te worden, dat stilzwijgen. Ik heb niet het geluk dat de uitgever van mijn eerste boek ook de uitgever van de twee erna werd. Sterker nog: elk boek heeft een andere uitgever. En dus moet ik elke keer bij een voltooid manuscript weer de boer op. Ik kan je verklappen dat ik dit het minst leuke onderdeel van het hele circus dat mijn schrijverschap is vind, en dat is een eufemisme voor ziekmakend vreselijk.
Mijn eerste en tweede boek kwamen ongeveer gelijktijdig uit maar met boek twee was ik jaren eerder begonnen. Een familiegeschiedenis waar veel research en interviews bij kwamen kijken: een enorm tijdrovende klus. Duizenden uren werk zitten er in Verloren taal. Veel geplan, maar geen moment dacht ik aan opgeven. Op sommige momenten dacht ik dat ik de enige was die geloofde in dit tijdrovende project. Maar het gebeurde: ergens zette ik een punt achter een laatste woord. Ik ben nóóit trots op mezelf maar nu was ik het wel een beetje. Omdat ik iets had afgemaakt, doorzettingsvermogen had getoond en ook omdat ik dacht dat het best een goed manuscript was. Ach, wat was ik onschuldig nog toen. Vol goede moed zocht ik op internet naar geschikte uitgeverijen, keek wat hun voorwaarden waren, hoe ze het manuscript opgestuurd wilden krijgen en na een beleefd mailtje van mij of ze interesse hadden (allemaal: ja! -Binnen een dag) ging ik aan de slag: geduldig printte ik honderden pagina’s uit, stuurde ik honderden pagina’s per post en minstens zo veel per mail met begeleidende brief, synopsis, de hele bende. Ik stopte er zoveel tijd in omdat mijn manuscript dat waard was, vond ik zelf en omdat ik het idee had dat dit een boek was dat mensen wilden lezen: hoe het is om als kind van getraumatiseerde (joodse) vluchtelingen op te groeien in Nederland. Het manuscript werd tientallen keren afgewezen, bijna altijd pas na maanden en dan vaak met een obligaat standaard afwijzingsmailtje. Van veel uitgeverijen heb ik helemaal niks meer gehoord, na de initiële ‘interesse’. Maanden van aanschrijven, wachten, een korte afwijzing met mazzel en doorrr gingen voorbij en, ik vind dit niet leuk om te vertellen maar doe het toch maar: ik ging er een langzaam een beetje aan onderdoor. Vol zelfvertrouwen heb ik nooit gezeten, maar al die afwijzingen (en dus de stiltes) deden mijn ego helemaal geen goed. Ik moest heel hard tegen mezelf zeggen dat de afwijzingen en het doodzwijgen niet automatisch betekenden dat ik een slechte schrijver was, maar ik heb heel hard en heel vaak op mezelf moeten inpraten en het hielp vaak ook niet. Ik ben geen volslagen naïeve gek: ik snap heus dat je honderden manuscripten hebt liggen en wel iets beters te doen hebt dan een slush pile doorworstelen maar helemaal niet reageren? Ook niet als ik na vijf maanden nog eens informeer hoe het ervoor staat? Niet cool. Vaak kreeg ik dan trouwens ook wel reactie: ‘o ja, sorry, was er bij ingeschoten. We hebben het nu wel ingekeken en zijn niet geïnteresseerd.’
Na acht maanden proberen besloot ik te stoppen met uitgevers aanschrijven. Blijkbaar was er geen interesse voor mijn manuscript. Of dat dan lag aan de kwaliteit of pech of een slush pile die niet gelezen werd weet ik niet.
Ik begon langzaam weer wat plezier in schrijven te krijgen. Na maanden en maanden afwijzing en stilte was mijn animo om dat te doen namelijk volledig verdwenen. Ergens, bijna een jaar na mijn eerste poging mijn boek ergens onder te brengen, zag ik een oproep om mee te doen aan een wedstrijd. Ik had nog nooit aan een schrijfwedstrijd meegedaan, ik hou niet zo van competitie, maar deze was voor voltooide manuscripten en ik dacht: waarom niet. Tien minuten voor het einde van de deadline stuurde ik alles op en een week later hoorde ik dat ik door was. Een optreden, voordragen, spotlights, publiek, redacteuren, uitgevers. Ineens zag ik al die mensen die er voor mij (als schrijver) toe deden. Ik kon er niks mee, sloeg dicht. Een ronde verder kwamen de mailtjes: of ik interesse had in een gesprek op de redactie van hun uitgeverij. De uitgeverij waar het boek uiteindelijk werd gepubliceerd heb ik zelf aangeschreven. De redacteur had positief op mijn manuscript gereageerd eerder dat jaar maar had het toch niet willen aannemen. Ik dacht: laat ik eens brutaal zijn en haar vertellen dat ik in de finale van een schrijfwedstrijd sta. Mijn bravoure werkte. Ik kreeg een mooi contract. Blijkbaar werken wedstrijden voor redacteuren en uitgeverijen als de lap voor de stier.
Bijna drie jaar na Verloren taal voltooide ik mijn eerste roman. De uitgever van Verloren taal (deed het niet zo goed als gehoopt) bleek onverhoopt niet geïnteresseerd in mijn debuutroman; het zou niet in hun fonds passen. Bij de uitgever van Vrouwen met autisme kon ik sowieso niet terecht, een christelijke uitgeverij met een boek dat over abortus ging… Ik heb het niet eens geprobeerd. Dus wat te doen? Nou ja, dat wist ik heus wel: wéér die lange weg langs uitgeverijen en acquirerend redacteuren. Dat ik al iets had geschreven hielp: ik heb niets meer voor op een slush pile hoeven sturen, maar het bleef desalniettemin afwijzingen regenen. En het bleef ook vooral weer stilte regenen. Dat er geen enkele reactie kwam (tot op de dag van vandaag) nadat ik mijn manuscript had opgestuurd, notabene nadat zij zelf hadden aangegeven het graag te willen lezen…pfff. Ik voelde de oude vertrouwde moedeloosheid weer opborrelen: ‘Ze worden overspoeld en kunnen niet álles lezen, Prazdny’ wedijverde met ‘Het is nu wel duidelijk toch? Je kunt niet schrijven, althans: niet wat men lezen wil.’ Je kunt wel stug blijven doorzetten, jaren bezig blijven je waar bij een leuke uitgever onder proberen te brengen, maar als er geen interesse is, is er geen interesse. De reden maakt dan ook niet echt uit, of je nou een flubberig sneeuwvlokje op de brei letterderrie bent van de overwerkte redacteur zonder interesse in die uitdijende slush pile of je kunt niet (goed genoeg) schrijven: er is geen interesse in je manuscript en zo hangt de vlag erbij.
Ik ben dus inmiddels met mijn tweede roman bezig en heb me voorgenomen het dit keer niet zover te laten komen. Tot het punt dat de afwijzingen en de non-reacties van uitgeverijen en redacteuren me (persoonlijk) raken, bedoel ik. Ik zou kunnen doen wat de Willem Bisselings van deze wereld me aanraden: benader ons niet, stuur ons niet uw manuscript maar laat via podia en wedstrijden en literaire blaadjes zien wat u in uw mars heeft. Uit een heleboel betrouwbare bronnen weet ik dat ze daar eerlijkheidshalve aan toe zouden moeten voegen dat het hebben van een fijn netwerk eigenlijk de grootste kans op een ingang bij een uitgeverij is. Via via, geïntroduceerd door een bevriende schrijver, redacteur: dat is toch écht de manier om binnen te komen. Misschien ga ik het dit keer inderdaad wel zo doen: me helemaal de moeder netwerken en vergeten dat ik een schuwe zolderkamerautist ben met af en toe een vlotte babbel. Liter drank erin en gaan, andiamo en voorwaarts, Prazdny.
Misschien echter dat ik het dit keer ook wel helemaal anders doe en bovenstaande, inclusief de deprimerende gang langs uitgevers, oversla en het boek in eigen beheer uitbreng, of iets in die richting. Na al die jaren ben ik toe aan een rustige thuisbevalling. Ik gun mijn vierde geesteskind minder moederstress. Dan maar niet de naam van een mooi uitgeefhuis op mijn werk.