Die lange zomers uit mijn jeugd, waarin ik mij zo onwaarschijnlijk verveelde dat ik bang was om op te lossen, tussen de kieren van de bank door te glijden, uren aan dagen aan weken tergend langzaam op elkaar gestapeld, de ene stapel nog meer hetzelfde als de vorige. Langzaam met zes a’s, welteverstaan.
Er zit precies helemaal niets in mijn hoofd momenteel. Het ene moment is precies hetzelfde als het vorige en met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid hetzelfde als het volgende. Ik drink koffie. Ik kijk naar mensen. Ik lees een boek. Ik dommel weg, ik jaag een kind weg, of een kauwtje dat naast me landt en iets van me wil, vast iets te eten, de schooier. Ik heb mijn herinneringen. Mijn dromen. Mijn verlangens, maar het zijn dezelfde als gisteren. Als morgen. Ze lopen niet weg, ze blijven en blijven en blijven. Er verandert niks. Er is zoveel tijd.
Dit is zoals vroeger. Er is geen begin. Geen einde. Alleen maar nu, oneindig langzaam, uitgestrekt nu.