De dood zit in de lucht

De dood zit weer in de lucht. Ik ruik hem om me heen. Eerst was hij nauwelijks waarneembaar, wat muffig, als een handdoek die te lang buiten had gehangen. Nu ruik ik hem overal, de dood. Het weer zit nu niet alleen in de handdoek, maar in alles. De klamme lucht is groter gegroeid, als ik mijn ogen sluit zie ik de schimmel uit de plafonds komen, organische stalactieten die zich woekerend een weg naar het centrum vreten.

Ik weet dat wij komen en gaan. Dat er een tijd voor alles is. Dat die tijd niet door ons wordt bepaald en soms uitzonderlijk oneerlijk aanvoelt. Wij worden niet allemaal 85 jaar. Wij sterven niet allemaal vredig in onze slaap. Nu de dood weer in de lucht zit vergeet ik dit soms allemaal. Nu de dood weer in de lucht zit voel ik soms alleen mijn eigen onmacht. Ik kan de donkergrijze tentakels niet uit mijn huis houden, ik kan mijn kinderen niet beschermen tegen de pijn en het verdriet die de schimmel die de dood is veroorzaakt.

De dood zit weer in de lucht. Ik moet met mijn kinderen gaan praten. De dood zit in de lucht, die vindt toch wel weer zijn weg.