Ik lig op een stretcher op het dakterras. Het is 34 graden en ik geef mij over aan het lomige gevoel dat elk mens met deze temperaturen kent, maar waaraan enkele zotten, waaronder mijn kinderen en een aantal toeristen dat nog niet aan zijn bezienswaardighedenquota zit, weigert zich over te geven. Al zouden ze voor het voorportaal van de hel staan, nog steeds zijn muddagslaapjes voor achterlijke bejaarden volgens mijn kinderen. Wat er mis is met de toeristen die attracties afvinken als zijn het veroveringen op de vleesmarkt weet ik niet.
Ik lig hier, drink bier, en laat de zeewind, de hitte en de Portugese taal over me heen spoelen. Ik denk na over het boek dat thuis op me ligt te wachten, dat ik al duizend keer geschreven heb in mijn hoofd en zoals altijd overvalt twijfel me. Kan ik dat boek schrijven? Zit het in me? En: zit iemand op mijn verstilde binnenwereld te wachten in tijden van meer meer meer prikkels, porno for the grabs, koppensnellerthrillers, of wordt het weer een boek voor een zeer klein clubje liefhebbers, eufemisme voor zeer matig verkocht?
Heel even fantaseer ik over welk leven als schrijver ik zou blieven: kunnen leven van de pen, een stukje hier en daar en de koningin van het Bal, jongemannen en oude jongetjes die mij handgeschreven briefjes schrijven, jongere Godinnen die in de coulissen klaarstaan, oogeduldig trappelend om de Geliefde Schrjjfster van haar troon te stoten. Liggen op een hemelbed in de buitenlucht, mijmeren over niks, een voetmassage en koele lippen die mij wakker kussen.
Dan keer ik weer terug naar mijn huidige realiteit en denk na over die laatste zin: ik ben al aardig op weg met die stretcher in Fuzeta, met de lauwe superbock en de vliegen die mijn voeten kietelen. Die betaalde stukjes en andere waanbeelden komen vast ook wel vanzelf.