Observatie 1: kat

Ik zat weer op mijn doorgezakte groene Klippan. Even, mensen: als ik ooit tegen een van jullie begin te mekkeren dat ik last van mijn heupen, rug, been, alles heb, laat je dan niet in de luren leggen door mijn gewiekste praatjes en weet dat het gewoon door het wegvegeteren op deze afbraakbank komt dat mijn lijf, nog maar net in zijn derde seizoen, al volledig afgetakeld is. Ik heb daar namelijk allemaal verklaringen voor, hoe dat komt, maar stiekem weet ik heus wel dat ik vaker van mijn luie dikke reet moet komen.

Afijn. Ik zat dus op die plek en observeerde het spektakel op het pleintje voor mijn huis. Ik woon in een volkse wijk en in volkse wijken speelt veel van het leven zich af buiten op straat, zodat iedereen je ziet en hoort, ook als het misschien beter is van niet. Maar ik ben niet volks, dus ik snap er niks van. Wat snap ik nou van badslippers als dagelijks schoeisel en met je dikke blote harige pokkel in je voortuintje naar de overbuurman schreeuwen of van kinderen die tot half twaalf ’s avonds buitenspelen? Helemaal niks. Mijn kinderen liggen al om acht uur te slapen en je moet me vastspijkeren aan de voorgevel als je wilt dat ik langer dan vijf minuten buiten in mijn voortuin ben.

Ik keek naar buiten door de spleten van de luxaflex en zag dat mijn kat aan het poepen was in het parkje onder de bomen. Hij had braaf een kuiltje gegraven en zat daar heel relaxt zijn behoefte te doen. Hij zag niet wat ik zag: een slanke jonge kater lag op minder dan een meter achter hem heel onbeschoft en opdringerig het schijten te aanschouwen. Mijn balloze vriend was klaar, draaide zich om, zag de kater die nog wel zijn ballen had en nam heel uitgebreid de tijd om zijn drol af te dekken. Toen ging hij er met een drafje vandoor. Het buurtmormel liep naar de toegedekte kak, snuffelende eraan en ging vervolgens over de poep van mijn kater heenpoepen. Ik sperde mijn ogen ver open. Wat een bokkenlul die kat! En om het af te maken sproeide hij nog wat onwelriekend spul. De voorpootjes maakten nog net geen ‘zo, dat was dat’-gebaar. Ik had zin om het beest te wurgen, maar wist heus wel dat de natuur nou eenmaal de natuur is.

Ik keek voorbij het drollenkerkhof en zag een jongen van 12 onhandig om een meisje van die leeftijd heendrentelen, maar daarover zal ik een andere keer vertellen.