De vleesgooier van Amsterdam Oost – II

Ze noemen mij de vleesgooier van Amsterdam Oost, maar degene die dat bedacht heeft snapt niet wat ik doe, wat mijn levensmissie is. Ik gooi niet met vlees, ik drapeer het. Bovendien verklaart die term helemaal niet waarom ik doe wat ik doe. Het zal wel mooier klinken, lezers trekken, als je zegt dat er iemand in de stad ronddwaalt die hompen rauw vlees als een wilde gek van zich af smijt. De mensen zullen dan denken dat ik gek ben, een vieze onverzorgde halvegare die zich aftrekt op de aanblik van bange kinderen en hun gepanikeerde moedertjes die na hun ontbijt een rondje speeltuin willen doen en daar een wipkip met nog dampende runderlappen aantreffen. Maar zo ben ik niet. Ik doe het niet om bang te maken, al snap ik heus dat ik met een speelveldje als offerplaats de schijn tegen heb.
De Waarheid is dat ik heel weinig keuze heb in de dingen die ik doe. Zij kozen mij, en ook de voederplek stond al vast. De Nachtvogels bezochten mij in mijn droom en lieten er geen twijfel over bestaan wat zij van mij verwachten: geef ons eten, geef ons vers rauw vlees, en jij ontvangt onze zegen. Je kunt geen nee zeggen tegen een Nachtvogel. Bovendien is het met zegeningen als met heroïne: de eerste paar keer doe je er heel blasé over, je baadt je in je zelfbedachte idee van vrijwilligheid, maar na een paar stevige onderdompelingen kun je er niet meer zonder. Dan ben je niets meer of minder dan een ordinaire junk op zoek naar een nieuwe fix.
En dus struin ik de straten en de pleinen af, de parken en de stegen. Soms heb ik mazzel; dan ben ik ergens waar een mens net is gestorven en heb ik genoeg vlees voor een paar dagen. Ik hak en zaag ter plekke en vervoer het vogelvoer in Komo-zakken direct naar het voedergebied. Ik ruik de weeïge lucht van besterven die uit de zakken opstijgt terwijl ik ze achter me aansleep.